Onze manier van denken is aangeleerd

By: Herman Beuker / Rutger van Drongelen 28-11-2016

Categories:Persoonlijke ontwikkeling, Strategie, Training & Coaching,

blog_image:article_joppor_1480340489583c340956cbd.jpg:end_blog_image

Naast het aanleren van de codes om alles te benoemen, gras, boom, eten, leren wij volwassenen de kinderen ook de kerngedachten. Net als onze ouders en hun voorouders. Net als onze ouders zeggen we: er kan niets gebeuren. De kerngedachte toekomstgerichte overtuiging.
Maar ooit gebeurt er wel wat. Een deur die slaat, terwijl het kind half slaapt. Het doet geen pijn, terwijl het toch pijn doet. Allemaal kleine gebeurtenissen die de wereld van een kind doen wankelen. 'Dat kan je wel, als jij je best maar doet.' De toekomstgerichte overtuiging.
En dan lukt het niet. Het kind kan het niet, in ieder geval niet op dat moment. Het kind ziet en hoort de verwachtingen van de ouders en leert ook verwachtingen hebben. Het kind hoort en ziet de teleurstellingen van de ouders en leert ook teleurstellingen hebben. De prijs van de verwachting. Daarmee zijn niet alleen de codes doorgegeven, maar ook het denkpatroon, het gebruik van de codes.

Onbewust en ongewild voeden we kinderen op tot mensen die, net als wij, het grootste deel van hun leven in hun hoofd doorbrengen om daar antwoorden te zoeken, maar ook om aan de werkelijkheid te ontsnappen. Twee woorden, stel dat, zijn genoeg om uren met het denken bezig te zijn. Met die twee woorden wordt een fantasiewereld gecreëerd. Een wereld die anders is dan de werkelijkheid. Daar zit de hel en daar zit de hemel.

Ik heb een pijntje en ik weet niet wat het is. Stel dat het een tumor is. De kerngedachte niet herkende fantasiegedachte. Ik voel druk, angst, ik denk aan de gevolgen. Ik denk aan het ergste. Ik zit gevangen in mijn hoofd. Daar vecht ik tegen de druk, de angst. Onzin, denk ik dan, het zal wel wat anders zijn, een spiertje of zo. Er is gewoon niets aan de hand. Maar ja, mensen van mijn leeftijd. Weer komt de druk, weer komt de angst. Zo vecht ik in mijn hoofd. Zo heb ik geleerd te denken. Het pijntje is een ramp, er is niets aan de hand is de hoop. Twee gedachten die twee gevoelens oproepen brengen mij uit evenwicht. Ik blijf vechten. Ik moet positief denken, leg ik me op. Dat is overleven. Dat is de hel.

Ik heb een lot gekocht. Zou ik nu een grote prijs winnen? Het eindcijfer is al zolang niet gevallen. Misschien wordt het weer niets. Maar ik doe al zo lang mee. Eens moet ik toch winnen? Stel dat ik de hoofdprijs win. De niet herkende fantasiegedachte. Ik ga reizen en ik koop een nieuwe auto en een huis. Ik zie me in gedachten al in die auto zitten en de zon schijnt. Dat is de hemel.

Zo heb ik geleerd te denken. Iets lukt of het lukt niet. Iets gaat door of niet door. Dat zijn de twee paden waar mijn gedachten mee bezig zijn. De hemel of de hel. Denkend aan het pijntje ben ik met mijn begrafenis bezig. Wie zouden er komen? Denkend aan de hoofdprijs ben ik met mijn leven bezig. Dat gaat er goed uitzien. De werkelijkheid is dat ik het niet weet. Ik weet, zonder medische diagnose niet wat het pijntje is en wat het betekent. Voor het winnen van de prijs geldt hetzelfde, ik weet niet of ik iets win.

Met de voorbeelden wil ik duidelijk maken hoe het werkt. Hoe we in ons hoofd bezig zijn, hoe we een groot deel van ons leven in ons hoofd leven. In de wereld van hoe het zou kunnen zijn. Soms ben ik blij dat ik eruit ben. Weg van die angsten. Weg van iets wat onprettig is. Soms wil ik er blijven, want in die auto is het leuker dan in de werkelijkheid. Maar ook al is het prettiger in mijn hoofd, ik kan daar niet blijven.

Ik keer weer terug en merk dat het minder prettig is in de wereld van de werkelijkheid. Daar is geen nieuwe auto. Daar zijn geen reizen en een duur huis. Ik vind de werkelijkheid niet leuk. Was ik maar, denk ik dan en voordat ik het weet ga ik weer in mijn hoofd zitten.
‘Als jij goed je best doet op school’, zeg ik tegen het kind,’ dan kan je later een heel mooi huis kopen en een mooie auto’.
‘Ik wou dat ik groot was’, zegt het kind, ‘dan word ik heel rijk en kan ik alles kopen’.

Als een virus heb ik het denkpatroon doorgegeven, net als de mensen van vroeger bij mij hebben gedaan. Als je het zo opschrijft, dan leest dat als heel gemeen.

Je kunt niet weten wat er in de toekomst gaat gebeuren – je kunt niet weten wat een ander denkt – je kunt niet in oneindigheid denken

Uit het Gedachten Analyse Programma
blog_image:article_joppor_1480340590583c346e0ee83.jpg:end_blog_image